
Op 5 juli 2018 heeft de Eerste Kamer een wetsvoorstel aangenomen met betrekking tot de transitievergoeding bij ontslag wegens bedrijfseconomische omstandigheden of langdurige arbeidsongeschiktheid.
Hiermee wordt tegemoet gekomen aan zorgen van werkgevers over zowel de hoge kosten die zij maken in verband met langdurig arbeidsongeschikte werknemers als over de transitievergoeding die zij verschuldigd zijn bij ontslag om bedrijfseconomische redenen.
Bij ontslag om bedrijfseconomische redenen is geen transitievergoeding verschuldigd als in een collectieve arbeidsovereenkomst (cao) voorzieningen zijn getroffen om werkloosheid te beperken of voorzien wordt in een redelijke vergoeding.
De wet treedt in werking op 1 april 2020.
In het geval van ontslag wegens bedrijfseconomische redenen is de werkgever een transitievergoeding verschuldigd als de arbeidsovereenkomst ten minste twee jaar heeft bestaan. Onder omstandigheden kan deze verplichting voor werkgevers een te zware belasting zijn. Ook kan het verschuldigd zijn van een transitievergoeding bij bedrijfsbeëindiging tot gevolg hebben dat de hiermee gemoeide middelen niet meer kunnen worden aangewend voor b.v. een pensioenvoorziening voor de ontslagen werknemers of voor activiteiten om medewerkers van werk naar werk te helpen. Voor de werknemers die het betreft maakt het echter geen verschil of zij worden ontslagen vanwege een reorganisatie of vanwege het beëindigen van een bedrijf. In beide gevallen verliezen zij hun baan en zullen zij op zoek moeten naar een andere baan. De regering heeft dan ook niet overwogen om de transitievergoeding af te schaffen. Wel kunnen cao-partijen andere afspraken maken, b.v. in sectoren met kleine werkgevers.